Wettelijke opschorting van uitvoeringsmaatregelen – tijdelijke oplossing voor bedrijven in moeilijkheden – uitstel maar geen afstel?

Belgique
Available languages: EN, FR

In het kader van de COVID-19 pandemie werden reeds heel wat maatregelen genomen om de economie zo veel mogelijk te ondersteunen in deze woelige periode. Het is nu al duidelijk dat de impact ervan enorm zal zijn en dat de door bedrijven opgebouwde cash-buffer voor een aantal bedrijven onvoldoende zal blijken om tijdens deze crisis het hoofd boven water te houden. Maatregelen zoals uitstel van betaling voor de fiscale en sociale schulden, economische werkloosheid en de garantieregeling van de Belgische Staat voor bancaire kredieten zullen voor sommigen niet volstaan. Verwacht wordt dat heel wat ondernemingen bescherming zullen zoeken tegen hun schuldeisers door gebruik te maken van een gerechtelijke reorganisatie zoals voorzien in Titel V van Boek XX van het Wetboek Economisch Recht (hierna “WER”).

Om een overbelasting van de ondernemingsrechtbanken tegen te gaan werd het Koninklijk besluit N° 15 betreffende de tijdelijke opschorting ten voordele van ondernemingen van uitvoeringsmaatregelen en andere maatregelen gedurende de COVID-19 crisis ingevoerd. Dit KB voorziet in een wettelijke opschorting tot en met 17 mei 2020 (i) van gedwongen invordering en uitvoering van schulden en (ii) van de verplichting van het bestuur tot aangifte van faillissement indien aan de faillissementsvoorwaarden is voldaan. Verder biedt het ook bescherming van kredietverleners indien de schuldenaar na deze opschortingsperiode alsnog in faling zou gaan. Belangrijk te benadrukken is dat bovenvermelde maatregelen enkel van toepassing zijn op ondernemingen die op 18 maart 2020 nog niet in een situatie van staking van betaling waren.

(i) Wettelijke opschorting van bewarende en uitvoerende maatregelen

Alle uitvoerende maatregelen worden tot en met 17 mei 2020 opgeschort voor alle ondernemingen die onder het toepassingsgebied van Boek XX WER vallen. Zo kan, behoudens op onroerende goederen alsook zee- en binnenschepen, geen bewarend of uitvoerend beslag worden gelegd en kan geen enkel middel van uitvoering worden aangewend of voortgezet op de goederen van de schuldenaar voor alle schulden van de onderneming.

Behoudens uitzondering kan de onderneming niet failliet worden verklaard, dan wel gerechtelijk ontbonden worden bij dagvaarding. Evenmin kan de overdracht onder gerechtelijk gezag van het geheel of een deel van haar activiteiten worden bevolen. Dit kan wel wanneer het gebeurt op initiatief van het openbaar ministerie, de door de voorzitter van de ondernemingsrechtbank aangesteld voorlopige bewindvoerder of met toestemming van de schuldenaar. Daarnaast worden de betalingstermijnen opgenomen in reeds gehomologeerde reorganisatieplannen zoals bedoeld in artikel XX.82 WER verlengd met de duur van deze opschorting. Bovendien kunnen overeenkomsten die werden gesloten voor de inwerkingtreding van voorliggende maatregel niet eenzijdig of gerechtelijk worden ontbonden bij wanbetaling, al is deze regeling wel niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten.

De regeling doet weliswaar geen afbreuk aan de verplichting opeisbare schulden te betalen, noch aan de gemeenrechtelijke contractuele sancties. Zo zal het nog steeds mogelijk blijven voor partijen om zich onder meer te beroepen op de exceptie van niet-uitvoering, schuldvergelijking of een retentierecht, al is het wel belangrijk om in het achterhoofd te houden dat een rechter in de huidige omstandigheden sneller geneigd zal zijn om het beroep op dergelijke excepties te kwalificeren als rechtsmisbruik.

Bovenvermelde maatregelen komen in essentie neer op het toekennen van een automatische bescherming aan alle ondernemingen gelijkaardig aan diegene die wordt toegekend aan ondernemingen die zich in een gerechtelijke reorganisatie bevinden. Een belangrijke nuancering is dat de bescherming onder het KB ruimer is dan de bescherming voorzien in Boek XX WER aangezien het niet alleen geldt voor de bestaande schulden op het ogenblik van de aanvang van de termijn van opschorting, maar tevens voor de nieuwe schulden die ontstaan lopende de termijn van opschorting.

Wel is een bescherming ingebouwd voor de schuldeisers. Elke belanghebbende partij kan immers bij dagvaarding de Voorzitter van de bevoegde ondernemingsrechtbank verzoeken te beslissen dat een onderneming niet valt onder het toepassingsgebied van de hierboven bedoelde opschorting of deze opschorting geheel of gedeeltelijk op te heffen bij een bijzonder met redenen omklede beslissing. Deze vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding. Bij het nemen van een beslissing zal de Voorzitter rekening houden met een aantal factoren zoals eventuele gevolgen voor de omzet of activiteit van de onderneming naar aanleiding van de COVID-19 crisis, beroep op economische werkloosheid, bevel van de overheid tot sluiting van de onderneming, alsook de belangen van de verzoeker. Deze rechterlijke toetsing biedt een oplossing voor schuldeisers van ondernemingen die deze uitzonderlijke maatregelen trachten te misbruiken om betalingsuitstel de bekomen hoewel ze ondanks de COVID-19 crisis nog in staat zijn om hun opengevallen schulden te betalen of omdat ze eigenlijk al voor de start van de crisis het faillissement hadden moeten aanvragen.

(ii) Wettelijke opschorting van verplichting tot aangifte van faillissement

Artikel XX.102 WER voorziet in een verplichting voor bestuurders om een aangifte van faillissement te doen binnen de maand nadat de faillissementsvoorwaarden zijn vervuld. Dit is het geval indien de onderneming op definitieve wijze niet meer in staat is om haar vervallen, zekere en opeisbare schulden te voldoen en ook geen vertrouwen meer heeft bij haar schuldeisers, leveranciers of banken voor het bekomen van een krediet. In geval deze termijn niet wordt nageleefd riskeren de bestuurders aansprakelijk te worden gesteld voor alle bijkomende schulden die ontstaan ten gevolge van de laattijdige aangifte.

Om de ondernemingen verder te ontlasten en in het huidig onzeker en constant veranderend economisch en juridisch kader enige tijd te geven om te zoeken naar passende oplossingen wordt de verplichting van het bestuur tot aangifte van faillissement conform artikel XX.102 WER eveneens geschorst tot 17 mei 2020 indien de faillissementsvoorwaarden het gevolg zijn van de COVID-19 crisis en haar gevolgen. Dit is in lijn met andere wettelijke maatregelen, zoals in Duitsland en Frankrijk. Bestuurders kunnen echter alsnog beslissen om tijdens de duur van de opschorting vrijwillig de boeken neer te leggen.

(iii) Verdachte periode niet van toepassing op nieuwe kredieten

Artikel XX.112 WER voorziet in de mogelijkheid van het niet-tegenwerpbaar verklaren van bepaalde handelingen gesteld in de zogenaamde ‘verdachte periode’. Hoewel men er normaalgesproken van uit gaat dat de staking van betaling plaatsvond op de dag van de faillietverklaring, kan men het tijdstip van staking van betaling vervroegen. Dit kan ertoe aanleiding geven dat bepaalde handelingen gesteld in de loop van die ‘verdachte periode’ op verzoek van de curator als niet-tegenwerpbaar worden verklaard. Dit ontmoedigt kredietverleners om kredieten te verschaffen aan ongezonde ondernemingen omdat de zekerheden die ze hebben gesteld mogelijk niet tegenwerpelijk kunnen worden verklaard in een navolgend faillissement.

Het KB voorziet echter uitdrukkelijk dat deze bepaling geen toepassing vinden op nieuwe kredieten en de daaraan verbonden zekerheden of betalingen, verstrekt tijdens de duur van de opschorting. Deze bepaling strekt ertoe kredietverlening aan ondernemingen te stimuleren. Daarnaast wordt ook de mogelijke aansprakelijkheid van zij die het krediet verstrekken verlicht. Het loutere feit dat de nieuwe kredieten de continuïteit van de schuldenaar niet daadwerkelijk mogelijk hebben gemaakt is geen grond voor hun aansprakelijkheid.

Conclusie

Hoewel deze maatregel tijdelijk “ademruimte” geeft aan de rechtbanken en ondernemingen is nog maar de vraag of dit hen ook zal helpen op de lange termijn. Er is immers geen graduele afzwakking van de opschorting voorzien die het voor de ondernemingen mogelijk maakt terug recht te krabbelen eens de economie weer op gang komt. De kans is aldus zeer reëel dat bij gebreke aan bijkomende maatregelen de ondernemingsrechtbanken begin mei alsnog zullen worden overspoeld met aanvragen voor gerechtelijke reorganisaties of faillissementen. Ondernemingen kunnen dan ook maar beter de nodige voorzorgen nemen en reeds de nodige voorbereidingen treffen indien het nu al duidelijk is dat na het verlopen van de opschortingstermijn hun continuïteit in het gedrang komt.

CMS houdt de nieuwe wetgeving en mogelijkheden voor ondernemingen in moeilijkheden nauwlettend in het oog. Mocht u hulp nodig hebben kan u met één van onze specialisten contact opnemen.

Wij zullen het bovenstaande eveneens verder toelichten tijdens ons webinar op 27 april 2020.