Handelshuur en pandemie: Cassatie oordeelt in het voordeel van huurder van hotel

België
Available languages: EN, FR

In een arrest van 13 september 2024 aanvaardde het Hof van Cassatie dat een huurder van een hotelgebouw aanspraak maakt op een huurvermindering voor de genotsderving die zij lijdt ten gevolge van de overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronapandemie. Het Hof past de risicoleer toe (artikel 1722 oud BW), terwijl de fysieke toegang tot hotels niet verboden was.

Een beroepsrechter oordeelde dat de coronamaatregelen overmacht uitmaken waardoor de verhuurder gedurende een bepaalde periode niet het rustig genot van het hotel kon verschaffen aan de huurder. Voor die periode heeft de huurder recht op een huurvermindering evenredig met de genotsderving.

De verhuurder tekende cassatieberoep aan tegen deze beslissing. Volgens de verhuurder was er geen sprake van een genotsstoornis omdat de toegankelijkheid voor het publiek tot het hotel nog steeds mogelijk was. Hoewel de hotelsector enorm getroffen werd door de coronapandemie, werd de uitbating van een hotel namelijk niet verboden door de overheidsmaatregelen. Uit die omstandigheden kon de beroepsrechter niet wettig afleiden dat de verhuurder door overmacht in de onmogelijkheid was om het rustig genot te verschaffen aan de huurder, stelde de verhuurder.

Het Hof van Cassatie verwierp de argumentatie van de verhuurder en bevestigde de beslissing van de beroepsrechter. Het Hof sprak zich daarmee voor het eerst uit over de vraag of de coronamaatregelen ook voor de hotelsector als overmacht worden beschouwd. In eerdere rechtspraak bevestigde het Hof al dat artikel 1722 oud BW van toepassing is op de verplichte sluiting van de retailsector (de zogenaamde lockdown van niet-essentiële handelszaken).

Het Hof oordeelt nu in klare taal dat de toepassing van de risicoleer niet vereist dat de toegang voor het publiek tot de handelsruimte onmogelijk is.