Het Belgische verbod op misbruik van economische afhankelijkheid, quo vadis?

Belgium
Available languages: EN, FR

Het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid is in België in werking getreden op 22 augustus 2020. Het verbod viseert een situatie waarin een onderneming misbruik maakt van de relatieve economische afhankelijkheid van een andere onderneming (bv. leverancier of klant) wanneer de eerste een onmisbare economische partner is voor de andere. Nu de eerste arresten zijn geveld, kan meer in detail worden nagegaan in welke mate de nieuwe inbreuk gevolgen kan hebben voor handelsrelaties.

Sinds 22 augustus 2020 is misbruik van economische afhankelijkheid door een onderneming - zonder dat deze een machtspositie op de markt inneemt - verboden.

Wil de bepaling in werking treden, dan moet aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan:

  1. het bestaan van een positie van economische afhankelijkheid,
  2. een misbruik van die positie, en
  3. de mogelijkheid dat dit misbruik de mededinging op de Belgische markt of een wezenlijk deel daarvan ongunstig beïnvloedt.

Een dergelijk verbod is niet voorzien in het Europese recht, maar bestaat wel in andere rechtssystemen, zoals in Frankrijk en Duitsland.

Zoals uit de wetsbepaling blijkt, zijn de voorwaarden ruim geformuleerd, hetgeen de rechter een ruime beoordelingsmarge laat. De Belgische wetgever heeft de ondernemingen en advocaten echter niet volledig in het ongewisse gelaten, aangezien hij in de voorbereidende werkzaamheden een leidraad heeft gegeven door te bepalen dat het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid geval per geval moet worden beoordeeld.

Factoren die relevant zijn voor het bepalen van het bestaan van een machtspositie ten opzichte van een economisch afhankelijke onderneming zijn met name (i) marktmacht, (ii) het aanzienlijke aandeel in de omzet van de afhankelijke onderneming, (iii) de technologie of know-how van de onderneming, (iv) merkreputatie en consumententrouw aan haar producten (v) product schaarste en de bederfelijke aard van het product, (vi) toegang tot essentiële middelen of faciliteiten, (vii) de vrees voor ernstige economische schade, vergelding of beëindiging van zakenrelaties, (viii) de toepassing van atypische commerciële voorwaarden en (ix) de vraag of de economische afhankelijkheid al dan niet het gevolg is van de bewuste keuze van de afhankelijke onderneming, zijn allen van significant belang.

Wat misbruik betreft, wordt in de voorbereidende werkzaamheden gepreciseerd dat de term betrekking heeft op "elke gedraging die een onderneming kan vertonen doordat haar handelspartner economisch afhankelijk is van haar". Dergelijke gedragingen kunnen met name het gevolg zijn van (i) de weigering zaken te doen, (ii) het opleggen van onbillijke contractprijzen of andere contractuele voorwaarden, (iii) de beperking van de productie, de distributie of de technische ontwikkeling, (iv) de toepassing van ongelijke voorwaarden op gelijkwaardige transacties en (v) het koppelen of bundelen van contractuele voorwaarden die geen verband houden met de aard van de betrokken overeenkomst.

Hoewel de bepaling nog steeds omgeven is door een sfeer van onzekerheid omdat de hierboven gegeven aanwijzingen niet exhaustief zijn, kunnen uit twee recente zaken aanvullende verduidelijkingen worden getrokken. Om een holistische interpretatie mogelijk te maken, kan het inderdaad nodig zijn dat de rechter zijn interpretatieve rol vervult door zich uit te spreken over praktijkgevallen.

In haar vonnis van 16 maart 2021 heeft de ondernemingsrechtbank te Brussel geoordeeld dat een financiële instelling de bepaling inzake het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid had geschonden door geen betalingsopdrachten meer uit te voeren voor een KMO die actief is in de Belgische diamantsector. Het vonnis gelastte de stopzetting van de beperking op straffe van een dwangsom van 5.000 EUR per dag met een maximum van 1 miljoen EUR.

Bij de beoordeling of de KMO zich in een situatie van economische afhankelijkheid bevond, heeft de rechtbank gepreciseerd dat het gebruikelijk is dat Belgische banken hun diensten weigeren aan ondernemingen die actief zijn in de diamantsector, zodat er geen redelijk alternatief overblijft voor de KMO, die wettelijk verplicht is over een rekening te beschikken om haar activiteit te kunnen uitoefenen. De instelling leek zich bewust van dit feit aangezien zij zich in de eerste plaats op dit soort cliënten richtte.

Door de inkomende tegoeden niet te verbieden maar de uitgaande betalingsopdrachten te bevriezen, legde de instelling beperkingen op aan de KMO die onder normale marktomstandigheden als atypisch kunnen worden beschouwd. De financiële instelling maakte dus misbruik van haar economische afhankelijkheid, aangezien zij haar financiële diensten zonder duidelijke reden opschortte, terwijl zij zich bewust was van de precaire situatie van de KMO. Het is duidelijk dat dit soort beperkingen rechtstreeks van invloed is op het concurrentievermogen van diamantairs.

Met dit vonnis wordt het begrijpelijker dat rechtvaardigingsgronden zoals de contractvrijheid en het recht om een overeenkomst van onbepaalde duur eenzijdig te beëindigen met een redelijke opzegtermijn, een rechterlijke toetsing niet kunnen voorkomen wanneer de bepaling inzake misbruik van economische afhankelijkheid in het spel komt.

In een vonnis van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen van 16 april 2021 concludeert de rechtbank tot een schending van het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid of op zijn minst tot roekeloos gedrag in strijd met eerlijke marktpraktijken. Na een reorganisatie van zijn distributienetwerk weigerde een fabrikant van jachtwapens plots zijn bestellingen te leveren aan een zusteronderneming van een distributeur die zijn producten sinds 1985 verkocht.

Bij de opsomming van enkele van de relevante criteria wees de rechtbank erop dat de detailhandelaar zich in een situatie van economische afhankelijkheid ten opzichte van de fabrikant bevindt, aangezien de producten die hij koopt 90% van zijn omzet uitmaken, de detailhandelaar zich alleen bij de fabrikant kan bevoorraden en het feit dat het merk klantenbinding geniet die regelmatig reserveonderdelen en accessoires kopen waarvoor geen redelijk alternatief bestaat.

Aangezien de fabrikant zijn weigering motiveerde door een lopend geschil met een voormalige distributeur, was de weigering om te leveren uitdrukkelijk hierdoor gemotiveerd en was zijn gedrag er dus op gericht druk uit te oefenen op de voormalige distributeur door de detailhandelaar te gijzelen.

In zekere zin lijkt de bepaling inzake het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid dus een equivalent van de bepaling inzake misbruik van machtspositie, die misbruik op kleine schaal kan aanpakken zonder dat het nodig is een machtspositie in de traditionele zin van het woord aan te tonen. Toch moet er nog een belangrijk onderscheid worden gemaakt tussen beide. Economische afhankelijkheid heeft betrekking op een verticale contractuele relatie tussen ondernemingen. Een machtspositie daarentegen houdt in dat een onderneming in staat is zich op de markt onafhankelijk van het commerciële gedrag van haar kopers, leveranciers en concurrenten te gedragen.

Voorts wordt in de bovengenoemde arresten de verscheidenheid aan feitelijke achtergronden geschetst die onder de bepaling kunnen vallen. Hoewel er verschillende implicaties uit kunnen worden getrokken, blijven sommige vragen nog onbeantwoord en zullen de rechtbanken moeten verduidelijken wat bijvoorbeeld "een redelijk alternatief" of "gevolgen voor de Belgische markt" precies kan inhouden. Het lijdt geen twijfel dat de commerciële relaties steeds meer de impact van de bepaling zullen voelen, zowel bij het voeren van hun dagelijkse zaken als bij het oplossen van eventuele geschillen met zakenpartners.

Ten slotte dient eraan te worden herinnerd dat ondernemingen een klacht wegens misbruik van economische afhankelijkheid kunnen indienen bij de Belgische mededingingsautoriteit (“BMA”). Een dergelijke klacht kan anoniem worden ingediend, brengt geen procedurekosten met zich mee en kan gebruik maken van de bevoegdheden van de BMA, zoals verzoeken om inlichtingen en dawn raids. Aan het einde van de procedure kan de BMA een boete opleggen tot 2% van de geconsolideerde jaarlijkse Belgische omzet van de betrokken onderneming, maar zij kan de onderneming niet verplichten het slachtoffer van dergelijk misbruik schadeloos te stellen aangezien schadevergoedingsacties uitsluitend onder de bevoegdheid van de rechtbanken vallen.